Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En God zag [26]hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over [27]het kwaad, dat Hij [28]gesproken had hun te zullen doen, en [29]Hij deed het niet. 26. Met welke zij hun geloof en bekering betuigden. 27. Der straf. 28. Dat is, gedreigd had door Jona, in dier voege, gelijk vs.4 is aangetekend. 29. Verschonende hen voor dien tijd; maar daarna tot dezelfde boosheid [inzonderheid tegen Gods volk] weder vervallen zijnde, is deze koninklijke stad en de Assyrische monarchie uitgeroeid. Zie Ezech.31; Nah.1:1, enz.; Zef.2:13, enz.